Spoedappèl

Wie in Nederland zijn zin niet krijgt in kort geding kan voor spoedappèl terecht bij het gerechtshof. Een goed voorbeeld hiervan vormde het geschil eind vorig jaar over de vraag of de Nederlandse staat gehouden was om op korte termijn Nederlandse IS-vrouwen met hun kinderen vanuit Syrië naar Nederland terug te halen. Ja, oordeelde de Haagse voorzieningenrechter. De staat ging in beroep en een week later (!) concludeerde het hof in Den Haag dat dit niet aan de rechter is om te beslissen maar aan de Nederlandse politiek.

Geheel los van het inhoudelijk rechterlijk oordeel gaf de rechtspraak hier in elk geval een staaltje voortvarendheid ten beste die alom respect verdient. Of het nu komt doordat een van de procespartijen de staat betrof, weet ik niet, maar erg gangbaar is deze praktijk allerminst. Zo mocht ik van de week ervaren, dat het arrest in een zaak die ik in juli 2019 voor spoedappèl had aangebracht bij het hof, andermaal met vier weken is aangehouden en die zaak inmiddels dus aardig op weg lijkt om het jaar vol te maken. Dat heeft met spoed niets meer te maken.

De zaak betreft een woningruil. Cliënte was met een woningbouwvereniging overeengekomen om haar huurwoning te ruilen met die van een andere huurder. Alles leek in kannen en kruiken: alleen de nieuwe huurovereenkomst hoefde nog maar te worden ondertekend. Toen begon de ellende. De woningbouwvereniging kreeg dringend advies van de burgemeester om de woningruil niet door te laten gaan. De burgemeester was daarbij uitgegaan van een politierapport waarin gewag gedaan werd van meerdere meldingen (géén aangiftes) over cliënte, als zou zij zich schuldig gemaakt hebben aan diverse strafbare feiten. “Feiten” die overigens door de politie nimmer nader zijn onderzocht.

De woningbouwvereniging stemde zonder meer in met het blokkeren van de woningruil, zonder ook maar navraag te doen naar de achterliggende motieven. Cliënte spande hierop een kort geding aan. Dat verloor ze. De voorzieningenrechter meende dat het op de weg van cliënte had gelegen de woningbouwvereniging te informeren over de meldingen die derden over haar hadden gedaan bij de politie. Let wel: het ging hier niet om bewezen verklaarde feiten, maar om niet nader onderzochte aantijgingen. Niettemin oordeelde de voorzieningenrechter dat sprake was van dwaling aan de zijde van de woningbouwvereniging.

Reden voor cliënte om in beroep te komen bij het hof. Van de voortvarendheid welke de zaak van de IS-vrouwen kenmerkte, was in dit geval echter geen sprake. Na de eerste schriftelijke schermutselingen volgde eerst drie maanden nadien mondeling pleidooi, andermaal gevolgd door nog enkele schriftelijke verwikkelingen. Eerst begin dit jaar leek de zaak gereed voor arrest. Leek, want het hof heeft sindsdien zijn oordeel nog steeds niet op papier weten te krijgen. Inmiddels is de zaak al twee keer aangehouden voor arrest en zal op zijn vroegst in mei duidelijkheid gegeven worden.

Heeft cliënte daar nog wat aan dan? Nee! Het spoedeisende van de zaak zat ‘m in het feit dat voor een woningruil twee partijen nodig zijn. Die andere partij heeft – het moet gezegd – al die tijd engelengeduld betracht. Maar tegen zoveel vertraging onderweg is niemand bestand. De ruilpartners hebben inmiddels alternatieven om van woning te verwisselen en cliënte heeft het nakijken, óók als het hof straks het pleit in haar voordeel zou beslechten. Want zonder ruilpartner geen woningruil. Het hof wordt bedankt.

Ruut Verhoeven

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *